Slakkengang!

Mama, kijk, een slak! Mijn kleuterman rent de keuken in om me mee te nemen naar de tuin. Samen met hem en zijn zusje bekijk ik de slak en zijn huisje. Ze porren het heel zachtjes aan met hun vingertjes. En plotseling komt ie tevoorschijn, wakker geschud, klaar om zijn kopje naar buiten te steken. Ik verplaats me in de kopjes van mijn kleintjes en bedenk me dat dit voor hen een wondertje is. Met oma, die die dag heeft opgepast, hebben ze het ook al gehad over de slak. Het slakkenspoor is besproken en de slakkengang. Op onze hurken zitten we het diertje te bewonderen.

Papa komt buiten. Hij wil zijn aardbeien bewonderen. He gatver, weer zo’n rotslak. Voor we het weten, pakt hij het diertje op en gooit het weg, allerminst met een slakkengang. Drie paar grote ogen kijken hem aan. We kunnen geen woord uitbrengen. Onze kinnen hangen op onze voeten.

Ik moet ingrijpen voor hij een onherstelbare kras op deze arme zieltjes heeft gemaakt. Ik sis: wat doe je nou man! Slakken zijn slecht, zegt hij ook nog, ze eten onze planten op.

Ik kijk hem alleen maar aan en schud mijn hoofd. Dat zegt hopelijk meer dan alle woorden.

Papa druipt af, hij gaat koken. Mama, waar gaat de slak nou naartoe? Dat weet ik niet, zeg ik, maar dat geeft ook niet, hij heeft zijn huisje altijd bij zich. In gedachten geef ik mezelf een schouderklop. Goed bedacht! Dat dat huisje waarschijnlijk in duizend stukjes ligt en het bewonertje er nooit meer uit zal komen, laat ik voor de lieve vrede maar achterwege.